Beestjes.
Gezonde, sterke planten hebben meestal ook weinig last van een insekteninvasie. Zodra een plant in een wat mindere conditie verkeert, door lucht- , water- of voedings-gebrek/teveel, is het net alsof ze een bepaald luchtje afscheiden waar hele horden van die kleine sapzuigertjes op af komen. Gebruik geen of niet te veel bestrijdingsmiddelen. De schadelijke beestjes gaan wel dood, maar hun natuurlijke vijanden gaan er ook aan. De plaag komt na een tijdje in ergere mate terug. Probeer een natuurlijk evenwicht te bereiken.
Bladluizen.
Dit zijn kleine groene of zwarte insekten vooral op de jonge toppen en bladeren. Bladluizen komen in veel soorten voor en bijna alle planten worden wel door een bladluizensoort bezocht. Bladluizen overwinteren op een andere plant dan de plant waar ze ‘s zomers aan zuigen, waardplanten genoemd.
Zodra een plant zich wat minder voelt, treedt er een verhoogde concentratie in het blad op van suikers of aminozuren. Hier komen de luizen op af. Deze verandering van sapsamenstelling wordt veroorzaakt door groeistagnaties: bijv. teveel stikstof; droogte; watergebrek door bodemverdichting; weersomslag;verplanten.
Als er een kudde aanwezig is komen er ook herders. In dit geval de mieren. Je ziet soms een onafgebroken konvooi van mieren op weg naar de luizenkudde. Leeg heen en vol terug. Ze zijn verzot op de zoete afscheiding die luizen produceren. Dus vertroetelen ze hun kuddes. Ze verweiden hun kudde zelfs als de voedselbron wat minder wordt. Ook weren deze herders vijanden af.
Bepaalde plantencombiaties kunnen luizenproblemen tegengaan. Welke combinatie voor fuchsia’s het beste is weet ik nog niet. Niet alle tweespannen zijn bevorderlijk voor elkaar, soms zelfs het tegenovergestelde. Knoflook, Uien, Afrikaantjes, Munt, Hyssop, Salie, Tijm ,Lavendel, en Melisse worden geacht luizen af te schrikken.
Natuurlijke vijanden zijn er ook voor luizen: lieveheersbeestjes en dan vooral hun larven, zweefvliegen, gaasvliegen, galmuggen, sluipwespen. Deze vijanden moet dan wel weer uitkijken voor de herders, de mieren.
Bladmineerders.
Dit is een verzamelnaam voor alle larven en rupsjes die in het blad, tussen de opperhuid aan de bovenkant en de opperhuid aan de onderkant, hun mijngangen graven. Vandaar Mineerder. Het kunnen zowel larfjes als rupsjes zijn. Ze vreten het bladmoes weg, waardoor alleen de opperhuiden aanwezig blijven zonder groen ertussen. Elke soort heeft zijn eigen specifieke mijn-patroon. De gang begint heel smal en wordt steeds wijder, want het beestje groeit hard en wordt steeds dikker en heeft dan meer ruimte nodig, dus een wijdere gang.
Als je met een vergrootglas de mijngang bekijkt, zie je in de gang de uitwerpselen van het beestje liggen. Als de korreltjes mooi op een rijtje liggen was het een rupsje, want die loopt netjes recht. Daar komt dan een klein vlindertje uit, een mineermotje. Een larve heeft geen pootjes en kronkelt zicht vooruit, waardoor de uitwerpselen dan links, dan rechts in de gang liggen. Dit kan dan zijn van een vlieg, een bladwesp of een kever.
Over het algemeen is er weinig schade door deze mineerders en hoeft er verder niet tegen opgetreden te worden. Vaak zitten er zelfs al parasieten op, waardoor het larfje niet eens tot volwassenheid komt. Als je het lelijk vind kun je het betreffende blaadje erafknippen. Je kunt ze ook bestuderen en zien hoe prachtig de natuur in elkaar steekt.
Behangersbijen.

Cicaden.

Fuchsia-galmijt.

Hommels.

Pissebedden.

Regenwormen.

Rupsen.

Spintmijt.

Taxuskever.

Trips.

Wantsen.

Wortelluis.

Witte vlieg.