Struik met roodbruine, afschilferende schors. De jonge twijgen, de bladstelen en de onderzijde van de blederen zijn behaard. Hij heeft flinke ondergrondse wortelknollen waar hij de droge periode mee overbrugt. De bladeren zijn lang en smal elliptisch met diepe nerven en een donkergroene kleur. De vrij kleine bloemen hangen allemaal naar één kant, uit elke bladoksel één aan een lange steel. Hij heeft een behaarde, urnvormige bloembuis die oranjerood is. De kelkblaadjes, die ook oranjerood zijn, zijn deels samengegroeid. Een beetje vergelijkbaar met F.brevilobis. De kroonbladen zijn bruinrood, een heel aparte kleur, en vormen een soort kokertje. De kroonbladmeeldraden zijn teruggeslagen, net als bij de sectie Encliandra en Jimenezii. De 4 andere meeldraden zijn ook roze en steken boven de kroonbladen uit. De stijl is donkerrood met een knotsvormige stempel. De bessen zijn lang tonvormig en donkerrood.