Fuchsia verrucosa
Verrucosa.

beschr.verrucosa.

Voor het eerst beschreven door:
Theodor Hartweg
Gepubliceerd in:
Plantas Hartwegianas, London 1845
Herkomst:
Venezuela en Colombia
Groeiomstandigheden:
In het zuiden van de staat Merida in Venezuela tot Huila in Columbia, met als zuidelijkste gebied de Putumayo-grensstreek. Meestal langs bergstromen, op natte schaduwrijke plekjes, ook wel gewoon langs de weg. Op 1.800 tot 3.050 m.hoogte.
Synoniemen:
F.perbrevis J.M.Johnst. (1925);
F.verrucosa var.tamaensis Steyermark (1952).
Groeivorm:
Kleine struik, tot 50 cm., maar in kreupelhout soms met lange liaanachtige zijtakken, op zoek naar licht, die wel 2 meter lang kunnen worden.
Uiterlijk:
Kleine halfheester opgaand in het struikgewas of als solitair struikje. Hij heeft een kort stammetje, maar soms lange zijtakken die later gaan afhangen. De stam en de zijtakken hebben een wrattige structuur. Het jonge lot is groen- tot matpaars en ouder wordend  licht- tot donkergrijsbruin. De grote, breed elliptische bladeren staan kruisgewijs en zijn aan de bovenzijde donkergroen en aan de onderzijde iets lichter met een purperen waas met een duidelijke nervatuur.
Hij heeft heel aparte bloemen, glanzend oranje. Het vruchtbeginsel en de bloembuis zijn vierkant. Het vruchtbeginsel is glanzend lichtgroen maar ook met een wratachtig uiterlijk en dit loopt zonder onderbreking over in de extreem korte, kegelvormige bloembuis die weer een geheel vormt met de kelkblaadjes. De kroonblaadjes zijn iets lichter oranje. De meeldraden en de stamper zijn roze-oranje en er zit wit stuifmeel op.
Opmerkingen:
Deze plant moet zomer en winter aan de groei blijven. Hij sterft na de bloei een heel eind af en vult zichzelf daarna met grondscheuten weer aan tot een nieuwe plant. Hij kan niet goed tegen direct zonlicht.
De naam verrucosa slaat op zijn wratachtige uiterlijk.
Hij is helaas niet meer in Nederland.